Voor De Groene Amsterdammer | Publicatiedatum: dinsdag 9 augustus 2016
Het is voor de Britten niet te hopen dat het lot van hun ooit zo roemrijke industrie model staat voor wat er gebeurt na terugtrekking uit Europa: algehele verschrompeling.
Een economische groei van 1,8 procent over de komende twee jaar in plaats van de eerder voorspelde vier procent. Een overheid die jaarlijks dertig miljard pond extra zal moeten bijlenen boven op de toch al te hoge staatsschuld, enkel als gevolg van de slomere groei, omdat die de belastinginkomsten fors zal doen dalen. Amerikaanse grootbanken die de ‘paspoorten’ kwijtraken waarmee zij vanuit Londen de gehele Europese Unie als één markt kunnen bespelen. Europese grootbanken die voor een ander dilemma staan: weg uit Londen, of veertig miljard pond extra kapitaal bij elkaar schrapen voor hun filialen aldaar. Britse universiteiten die, ongeacht hun reputatie, nu al worden buitengesloten uit de Europese fondsen en netwerken die cruciaal zijn voor internationaal wetenschappelijk onderzoek.
Tot dusver gaat alle aandacht naar de rampzalige economische gevolgen van het Britse besluit om de Europese Unie te verlaten. Het motief voor de meerderheid van de leave-stemmers leek immers helder: it was the immigration, stupid. Maar waarom zijn zoveel Britten zo bang geworden dat immigranten hun banen en hun inkomen inpikken? Zijn er wellicht ook economische oorzaken aan te wijzen voor de uitslag van het referendum? Het antwoord is moeilijk te geven. De harde data gaven het remain-kamp gelijk – dat was al lang vóór de stemming op 23 juni zonneklaar. Waarom heeft een meerderheid van de kiezers die dan genegeerd? Misschien wel omdat de voordelen van het EU-lidmaatschap aan hen voorbij zijn gegaan, terwijl zij bleven zuchten onder oude, meer inheems-Britse economische problemen.
Groot-Brittannië heeft altijd een januskop gehad. Dynamiek is het ene gezicht. De ‘zieke man van Europa’ uit de jaren zeventig, die massawerkloosheid en massale stakingen paarde aan hoge inflatie, veranderde in minder dan tien jaar in een van de fitste sprinters van het continent, met vijf procent groei per jaar en nauwelijks nog werklozen. Dat huzarenstukje herhaalden de Britten na de kredietcrisis. Gemeten in groei presteerden zij veel minder slecht dan hun continentale Europese broeders en zusters.
Maar de Britse werkloosheid bleef deze keer hoog, en dat zal na de Brexit niet veranderen. Ongelijkheid is het andere gezicht. Het verschil in de mate waarin arm en rijk profiteren van herstel of lijden onder een terugslag is alleen in de VS groter dan in het Verenigd Koninkrijk. Wie zich het verarmde en vervallen Londen van de jaren tachtig herinnert, zal nu met grote ogen door de Britse hoofdstad rondwandelen. Complete stadsdelen zijn onherkenbaar ten goede veranderd. Overal zijn appartementen, kantoren en gloednieuwe metro- en treinstations verrezen of in aanbouw. Aan dorpen en streken is deze bouw- en investeringsdrift echter voorbijgegaan. Daar, zo schreef The Economist onlangs, ligt de economische productie nog steeds onder het niveau van 2006. ‘In feite een recessie die al tien jaar duurt. Het percentage plattelandsbewoners met een baan is nu lager dan in 2008-2009. In de laatste jaren nam de bevolking in de regio’s veel trager toe dan in stedelijke gebieden.’
Neem Wales. In oppervlakte en inwonertal de derde natie binnen het Verenigd Koninkrijk. In bruto binnenlands product (bbp) per inwoner de vierde, nog net achter het kleinere Noord-Ierland. Waar de Schotten en Noord-Ieren kozen voor remain, stemde
53 procent van de Welshmen voor leave, net als de Engelsen. Wales kwam al eerder in het nieuws dit jaar, toen de Indiase multinational Tata Steel zijn fabriek aldaar te koop zette wegens aanhoudende verliezen. In negen jaar tijd investeerden de Indiërs anderhalf miljard euro in hun Britse staalfabrieken. Het heeft niet mogen baten. Anderhalf miljard uit het voormalige kroonjuweel van het koloniale imperium – sic transit gloria Albioni.
Port Talbot Steelworks is een interessante casus voor een onderzoek naar het economisch verdriet achter de leave vote. Het is nog altijd veruit de grootste staalfabriek van Engeland, en een van de grootste ter wereld. Er werken vierduizend mensen; als de fabriek zou sluiten, zou dat een ramp zijn voor het stadje Port Talbot met zijn
37.000 inwoners. Maar op de wereldmarkt voor staal is haar betekenis al heel lang aan het verschrompelen. In beide gedaanten kan de fabriek model staan voor heel Groot-Brittannië.
Fokko van Duyne kent de Port Talbot Steelworks goed. ‘Ik ben er wel al zestien jaar uit, hoor’, begint hij voorzichtig. Dat is juist het punt hier. Tata verwierf de fabriek toen het in 2007 Corus overnam. Corus was acht jaar eerder ontstaan door de fusie van British Steel en Koninklijke Hoogovens, dat destijds werd geleid door Van Duyne. Toen al stonden de Britten er slecht voor. Met 44.000 medewerkers behaalde British Steel een omzet van 6,2 miljard pond, een daling met een miljard in twee jaar tijd. Met de helft minder mensen zette Hoogovens elf miljard gulden om, twee miljard méér dan een paar jaar eerder. Nog groter was het verschil in investeringsniveau. Aan Britse kant was dat in een paar jaren met meer dan de helft gedaald tot 189 miljoen pond. De Nederlanders investeerden bijna een miljard gulden, juist vijf keer zo veel als in 1994.
Port Talbot en IJmuiden laten zich goed vergelijken omdat beide complexen werden geboren uit dezelfde visionaire ingeving. Tot ver in de twintigste eeuw bouwde de staalindustrie zijn fabrieken zo dicht mogelijk bij de vindplaatsen van hun grondstoffen: ijzererts en steenkool, voor de cokes die nog altijd onmisbaar zijn voor de productie van ijzer en staal. Zo ontstond het Duitse Roergebied. Maar zelfs de rijkste mijnen raken langzaam leeg, waardoor de ontginning steeds moeilijker en daardoor duurder wordt. De stichters van Hoogovens, die in 1924 zijn eerste staal afleverde, en van de Port Talbot Steelworks, die in 1953 in bedrijf kwam, kozen voor een plek aan zee, waar zowel de grondstoffen als de eindproducten per schip konden worden aan- en afgevoerd. Dat bleek een gouden greep. Zij konden erts en steenkool inkopen waar die het goedkoopst waren, en hun staal en ijzer gemakkelijker vervoeren naar waar de vraag en de prijzen het hoogst lagen.
Hoogovens vaart er nog altijd wel bij. Voor Port Talbot maakt de locatie kennelijk al lang geen verschil meer. ‘De Britten hadden een heel andere geschiedenis dan wij’, vertelt Van Duyne. ‘Terwijl wij konden blijven investeren, waren zij door een traumatische sanering heen gegaan.’ British Steel was ontstaan als staatsbedrijf in 1967, toen de Labour-regering van Harold Wilson vrijwel de gehele staalindustrie nationaliseerde. Er volgden dertien jaren van pappen en nathouden, met te veel fabrieken, te veel personeel en oplopende verliezen. In 1980 besloot het eerste kabinet-Thatcher tot een re-privatisering. Binnen drie jaar verloor de helft van de 144.000 Britse staalarbeiders zijn baan. ‘Het aantal staalfabrieken ging toen van twaalf naar vier’, aldus Van Duyne. Port Talbot behoorde tot de overlevers, maar daar was dan ook alles mee gezegd. British Steel was in 1988 weer op eigen benen komen te staan. Elf jaar later bleken die nog steeds te wankel. ‘Toen wij die fusie aangingen’, zegt Van Duyne, ‘was er nog altijd sprake van onderinvestering.’
Een complete industriesector die van privaat naar publiek en weer terug verhuist, binnen twee luttele decennia. Imperial overstretch is één kenmerk van de Britse economie gebleven, ook nadat het Empire al lang was ontmanteld. Met hun eigen zetel in de Veiligheidsraad, hun eigen atoomzwaard en de special relationship met Washington zien zij zichzelf het liefst als de vijfde economie op aarde – na de Amerikaanse, de Japanse, de Duitse en de Franse. In feite zijn ze nummer negen – als je China, India, Rusland en Brazilië meetelt.
Underinvestment is een tweede karaktertrek. De Britten zijn zo druk met hun status in de wereld dat zij hun eigen eiland verwaarlozen. Het overvolle wegennet getuigt daarvan: hoofdzakelijk tweebaans, bezaaid met gelijkvloerse rotondes. Net als de rijen verlaten en vervallen huizen die je nog overal in Engeland kunt aantreffen. In termen van economische lange adem is het Verenigd Koninkrijk de hekkensluiter van de G7 van hoogontwikkelde economieën. Het investeert het minst van alle G7-landen, zo constateerde het Britse Office for National Statistics in 2014: 15 procent van het bbp, tegen 22 procent in Canada en 25 procent in Frankrijk.
Ook het inkomen, de bezittingen en het opleidingsniveau van de gemiddelde Brit liggen onder het G7-gemiddelde, meldde de OESO een jaar later. De Britse arbeidsproductiviteit noemde de OESO zelfs ‘uitzonderlijk zwak’, vanaf het uitbreken van de kredietcrisis in 2008. Als gevolg kampte Albion gedurende de zeven jaren daarna met stagnatie van de reëel besteedbare lonen en van het bbp per hoofd van de bevolking.
Deels is dit de uitkomst van een kleine eeuw onbesliste ideologische strijd. Het Britse districtenstelsel bezorgde tot voor kort dan weer Labour, dan weer de Tories een meerderheid in het parlement. Na iedere machtswisseling probeerden links en rechts hun eigen agenda’s door te drukken en de vorige ongedaan te maken. De ambities krompen niet mee van tafellaken naar servet. Groot-Brittannië was de eerste en lange tijd de grootste industriële natie op aarde. Vanaf ongeveer 1900 deed de wet van de remmende voorsprong zijn sloperswerk, krachtig geholpen door twee uitputtende wereldoorlogen. Al tijdens de Grote Depressie was duidelijk dat de Britse industrie zuchtte onder slecht management, onderkapitalisering en verouderde fabrieken.
De opeenvolgende nationalisaties door Labour na 1945 waren mede een antwoord op de stilstand in de directiekamers. Als de bazen niet ingrepen, moest de regering dat maar doen. Helaas toonde die meestal de verkeerde daadkracht. Zo investeerde de overheid fors in modernisering van de kolenmijnen, net toen olie steenkool begon te verdringen. De auto-industrie liet zich opzwepen tot een zo hoog mogelijke productie voor de export, om de dollars te verdienen waarmee de Britten hun enorme oorlogsschulden konden aflossen. De ondermaatse kwaliteit van al die auto’s leidde vanaf 1970 tot de ondergang van hun makers.
Margaret Thatcher brak de economische sturing en protectie door de staat tot de laatste steen weer af. Wereldwijd werd zij de koningin van de neoliberale tijdgeest, meer nog dan haar tijdgenoot en bewonderaar, de Amerikaanse president Ronald Reagan. Thatcher zorgde voor een revolutie die de Britse samenleving binnen tien jaar onherkenbaar veranderde. Haar Big Bang maakte van de Londense City het tweede financiële centrum in de wereld na Wall Street. Buitenlandse merken als Toyota, Nissan en Honda namen de Britse autofabrieken over en openden nieuwe in kleinere steden als Derby en Sunderland. De industrie slonk naar tien procent van het bbp, de financiële dienstverlening groeide tot eenzelfde percentage. In het voorbijgaan transformeerde de verstokte Britse klassenmaatschappij tot de meest multiculturele van Europa.
En de hardste, met afstand. In 1993 zat ik aan bij een diner dat ik nooit zal vergeten. Wij logeerden bij de ouders van een vriend, Julian Ellison, die nog twee andere echtparen voor het avondmaal hadden uitgenodigd. Alle zes personifieerden de Thatcher-periode: kleine luiden die zich hadden opgewerkt tot succesvolle zelfstandige ondernemers, en vervolgens het lid hard op de neus hadden gekregen. De regering-Thatcher privatiseerde alles, zo ook de omvangrijke Britse sociale-huursector. Honderdduizenden huurders waren eigenaar geworden van hun council flat dankzij speciaal voor dat doel geschapen hypotheken. Tijdens de recessie begin jaren negentig vloog de Britse rente omhoog, waardoor velen van hen de hypotheek niet meer konden betalen en zonder pardon uit hun huis werden gezet.
Bijna was Julians stiefvader hetzelfde overkomen. Hij had een vastgoedbedrijf, dat voor een groot deel was gefinancierd met bankkredieten. Toen de rente begon te stijgen, zegden de banken zijn kredieten op. Door vrijwel al zijn bezit te verkopen had hij een bankroet weten te voorkomen – en de gedwongen verkoop van zijn landhuis in Devonshire, waar wij logeerden. Het was niet heel groot, maar prachtig gelegen. Op een heuvel, met een weids uitzicht over de omgeving – het klassieke droomhuis voor een Britse social climber.
De twee andere echtparen waren wel failliet gegaan, zakelijk en privé. Eén stel was zodanig aan de grond geraakt dat Julians stiefvader hen tijdelijk op zijn landgoed liet bivakkeren, in afwachting van betere tijden. Zelf was hij zeer bitter over de banken, die hem als een baksteen hadden laten vallen. Maar afgezien daarvan was het geen sombere avond. Alle drie de echtparen spraken heel open over de catastrofe, met een typisch Britse cynische opgewektheid. Een diner met zes mensen, van wie er vier alles hadden verloren, en twee op het nippertje het vege lijf hadden weten te redden – zoiets had ik in het brave en veilige Nederland nog nooit meegemaakt.
Zoon Julian werd later zelf ondernemer, in de wereld van de digitale start-ups. Toen het zijn ouders nog goed ging, hadden ze hem in Oxford kunnen laten studeren, aan Balliol College. Daar was hij een tijdgenoot van de latere brexiteers Boris Johnson en Michael Gove. ‘Ik heb ze goed gekend’, vertelt hij via Skype. ‘Gove was in die tijd een aarts-unionist: de eenheid van het Verenigd Koninkrijk ging hem boven alles. Het heeft mij altijd verbaasd dat de Brexit-campagne de gevolgen voor die unie volledig heeft genegeerd.’ Ellison en zijn gezin wonen sinds 2005 in county Mayo aan de Ierse westkust. Twee uur rijden van de grens met Noord-Ierland. ‘Gaat die straks dicht, als de Noord-Ieren samen met de Engelsen de EU verlaten? Dat is echt een thema hier. Niemand weet wat er gaat gebeuren.’
De verhuizing naar Ierland had verschillende redenen. ‘Ik had net mijn eerste bedrijf goed verkocht, en de huizen en het onderwijs zijn hier goedkoper. Maar wij vonden het ook belangrijk om onze drie kinderen tot Europeanen op te voeden.’ Van de kredietcrisis, die Ierland zwaar heeft getroffen, heeft hij weinig last gehad. ‘Ik werk ook veel in Engeland. Het gekke is dat ik het daar de laatste jaren eigenlijk alleen maar beter heb zien gaan.’ De Britse overheid heeft nieuwe tax credits geïntroduceerd, waardoor ook kleine beleggers meer dan ooit in start-ups investeren. ‘Ik zie echt overal leuke nieuwe bedrijfjes en netwerken ontstaan.’
Net nu er eindelijk nieuwe bloempjes ontspruiten in de postindustriële woestijn kiezen de Britten welbewust voor het risico van een zoveelste droogte door de EU te verlaten. Misschien is de Brexit alleen te verklaren vanuit een emotie. Een diepe hunkering om de gieter te wenden naar de beeldschone Britse eilanden. Weg van de rest van de wereld, die zoveel teleurstellingen heeft gebracht. Wat economische aardschokken betreft zijn de Britten wel wat gewend. Bovendien zijn het onverbeterlijke gokkers.
Maar het blijft een gevaarlijk, zo niet kansloos avontuur. ‘Toen ik Hoogovens in 2000 verliet’, vertelt Fokko van Duyne, ‘werd er wereldwijd 780 miljoen ton staal geproduceerd. Toen al was er overcapaciteit. Inmiddels zitten we op anderhalf miljard ton staal.’ De verdubbeling komt geheel voor rekening van China, dat zelf staal is gaan produceren om auto’s, steden, bruggen en spoorwegen te kunnen bouwen. Sinds de groei daar inzakt, stromen honderden miljoenen tonnen spotgoedkoop Chinees staal de wereldmarkt op. ‘Ten tijde van de Corus-fusie hadden de drie grootste staalbedrijven op aarde niet meer dan tien procent van de wereldmarkt in handen’, aldus Van Duyne. ‘Nu is de helft van de Chinezen.’
Voor het voormalige British Steel resteert een aandeel van een half procent. Zelfs al dat geld uit de voormalige kolonie India, inmiddels de derde economie op aarde, heeft daar niets aan kunnen veranderen. Als de Britten niet uitkijken, wacht hun koppige Alleingang hetzelfde lot als die machtige staalfabriek in Port Talbot: een reductie van servet tot postzegel.
Een Engelse vertaling van dit verhaal staat op Medium.com.
Waardeer dit artikel
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.