Commentaar | Staat van de markt: Vestzak-broekzak rond het Rijksmuseum

Voor De Groene Amsterdammer | Publicatiedatum: zaterdag 13 april 2013

Publieke investeringen laten zich niet zomaar ‘vermarkten’, zo bleek vorige week in de eerste aflevering van deze serie. Het Rijksmuseum in Amsterdam kwam er pas toen de overheid een substantieel eerste bouwbudget op tafel legde. Een eerste poging in 1864 mislukte jammerlijk omdat het rijk hoopte op private geldschieters. Die lieten het afweten: Nederland zuchtte toen onder hoge schulden en economische stagnatie, net als nu.

Ruim een eeuw later, in een periode van groei en voorspoed, trok het kabinet-Kok opnieuw de portemonnee voor een ingrijpende verbouwing, die uiteindelijk twee keer zo lang zou duren en veel meer kostte dan gepland: 375 miljoen euro. Net als de oorspronkelijke nieuwbouw tussen 1876 en 1885, overigens.

Gelukkig maar: nu het Rijks eindelijk weer open is, blijkt het mooier en uitnodigender dan ooit tevoren. Maar het kost ook geld om ons en miljoenen buitenlandse toeristen van deze kunsttempel te laten genieten. Die exploitatiekosten gaan vrijwel zeker fors omhoog. De lat voor beveiliging, klimatisering en de ontvangst van het publiek ligt veel hoger dan vroeger. En wat doet de overheid, zo blijkt uit een interessant artikel (pay-wall) in NRC Handelsblad van zaterdag 6 april? Het rijk verlaagt de jaarlijkse subsidie voor de exploitatie van het museum van 44,1 naar 38,2 miljoen euro, en vraagt tegelijkertijd ruim twee keer zo veel huur: 20,6 miljoen per jaar. Een eenvoudige rekensom leert dat het museum daardoor niet meer, maar slechts half zo veel overhoudt voor de exploitatie: 18 in plaats van 34 miljoen euro.

De huurverhoging verraadt de gevolgen van de privatiseringsgolf die de afgelopen twintig jaar over de publieke sector is gespoeld. Tientallen rijksinstellingen en onderdelen van bestuurlijke organisaties zijn verzelfstandigd, van de loodsdienst voor zeeschepen via de woningcorporaties tot aan de Autoriteit Financiële Markten. Al die entiteiten blijven publieke taken vervullen waarvoor meestal ook bijdragen nodig blijven uit de publieke middelen – onze belastingcenten. Maar de verzelfstandigingen hebben ook een soort schaduwmarkt geschapen, waarin de overheid zich rijk rekent door de verzelfstandigde dochters voor van alles en nog wat ‘marktconforme’ tarieven in rekening te brengen. Het zou mij niet verbazen wanneer de huurverhoging voor het Rijksmuseum gebaseerd is op een hogere WOZ-waarde van het pand: door de renovatie is die aanzienlijk opgevijzeld, waardoor ook de huur omhoog kan.

Wat ook de rechtvaardiging voor de hogere huur moge zijn, dit soort illusiepolitiek leidt tot een nieuwe vorm van rondpompen van publiek geld, die hoge en volstrekt nutteloze extra kosten met zich meebrengt. Door de subsidiekorting annex huurverhoging, zo leert een eenvoudige rekensom, krijgt het Rijksmuseum per saldo nog maar 18 in plaats van 34 miljoen euro per jaar van ons allemaal. Als het rijk geheel zou afzien van het heffen van huur en de subsidie gelijk zou houden, dan hield het museum juist 4 miljoen méér over dan voorheen. Het is onzinnig om daar tegenin te brengen dat de overheid dan 20,6 miljoen aan ‘inkomsten’ zou mislopen. Al dat geld vloeit immers in en uit dezelfde belastingpot. En aan het innen en beheren van die ‘inkomsten’ zijn ook weer kosten verbonden, die in het verre van ‘marktconforme’ rondpomp-rijk gemakshalve verborgen plegen te blijven.

Voor het Rijksmuseum maakt NRC Handelsblad die kosten nu wel zichtbaar, door een overzicht bij het artikel van de inkomsten en uitgaven van het Rijksmuseum vóór en na de verbouwing. De jaarlijkse uitgaven stijgen van 66 naar 74,4 miljoen euro. Veruit de belangrijkste oorzaak is de huurverdubbeling. Zelf levert het museum een indrukwekkende prestatie. De personeelskosten stijgen nauwelijks – van 31 naar 32 procent van het totaal. De kosten van het gebouw verdubbelen – van 3 naar 6 procent – maar daar staat tegenover dat de post ‘overige lasten’ juist drastisch daalt: van 46 naar 29 procent. Veruit de voornaamste oorzaak van de hogere uitgaven is die huurverdubbeling. Zo neemt het aankoopbudget van het museum wel toe, maar blijft dat procentueel zeer bescheiden.

Met nieuwe aankopen helpen private geldschieters graag, zo leert de internationale museumpraktijk – hetzij met geldelijke bijdragen, hetzij door werken te schenken of in bruikleen te geven. Maar de exploitatiekosten blijven toch echt de eigen verantwoordelijkheid van het museum en zijn eigenaar, het rijk. Wat de inkomsten betreft laat het museum zich wederom van zijn beste kant zien. Het verwacht aanzienlijk meer bezoekers dan voorheen: ongeveer 1,5 miljoen per jaar in plaats van 900.000. Daardoor stijgen de bezoekersinkomsten van 20 naar 30 procent van het totaal. Het sleepte aanzienlijk meer particuliere fondsen in de wacht: die gaan van 9 naar 15 procent, en dat in crisistijd. Maar het rijk ‘beloont’ het museum voor zijn inspanningen door dubbel zo veel terug te pakken: de jaarlijkse subsidie gaat van 67 naar 52 procent van het totale inkomen.

Het rijk rekent zichzelf rijk via een vestzak-broekzak-transactie ten koste van ons aller immateriële rijkdom: volop genieten van het Rijksmuseum.

Suggesties voor deze serie zijn welkom: ramaer@groene.nl

Waardeer dit artikel

Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

Mijn gekozen donatie € -